1
H347
En Job
H3254 H8686
ging voort
H4912
zijn spreuk
H5375 H8800
op te heffen
H559 H8799
, en zeide:
2
H4310 H5414 H8799
Och, of
H6924
ik ware, gelijk in de vorige
H3391
maanden
H3117
, gelijk in de dagen
H433
, [toen] God
H8104 H8799
mij bewaarde!
3
H5216
Toen Hij Zijn lamp
H1984 H8800
deed schijnen
H5921
over
H7218
mijn hoofd
H216
, [en] ik bij Zijn licht
H2822
de duisternis
H3212 H8799
doorwandelde;
4
H834
Gelijk als
H1961 H8804
ik was
H3117
in de dagen
H2779
mijner jonkheid
H433
, toen Gods
H5475
verborgenheid
H5921
over
H168
mijn tent was;
6
H1978
Toen ik mijn gangen
H7364 H8800
wies
H2529
in boter
H6697
, en de rots
H5978
bij
H6388 H8081
mij oliebeken
H6694 H8799
uitgoot;
7
H3318 H8800
Toen ik uitging
H8179
naar de poort
H5921
door
H7176
de stad
H4186
, [toen] ik mijn stoel
H7339
op de straat
H3559 H8686
liet bereiden.
8
H5288
De jongens
H7200 H8804
zagen
H2244 H8738
mij, en verstaken zich
H3453
, en de stokouden
H6965 H8804
rezen op
H5975 H8804
[en] stonden.
9
H8269
De oversten
H6113 H0
hielden
H4405
de woorden
H6113 H8804
in
H7760 H8799
, en leiden
H3709
de hand
H6310
op hun mond.
10
H6963
De stem
H5057
der vorsten
H2244 H8738
verstak zich
H3956
, en hun tong
H1692 H8804
kleefde
H2441
aan hun gehemelte.
11
H3588
Als
H241
een oor
H8085 H8804
[mij] hoorde
H833 H8762
, zo hield het mij gelukzalig
H5869
; als [mij] een oog
H7200 H8804
zag
H5749 H8686
, zo getuigde het van mij.
12
H3588
Want
H4422 H8762
ik bevrijdde
H6041
den ellendige
H7768 H8764
, die riep
H3490
, en den wees
H3808
, die geen
H5826 H8802
helper had.
13
H1293
De zegen
H6 H8802
desgenen, die verloren ging
H935 H8799
, kwam
H5921
op
H3820
mij; en het hart
H490
der weduwe
H7442 H8686
deed ik vrolijk zingen.
14
H3847 H8804
Ik bekleedde mij
H6664
met gerechtigheid
H3847 H8799
, en zij bekleedde
H4941
mij; mijn oordeel
H4598
was als een mantel
H6797
en vorstelijke hoed.
15
H5787
Den blinden
H1961 H8804
was ik
H5869
[tot] ogen
H6455
, en den kreupelen
H589
was ik
H7272
[tot] voeten.
16
H595
Ik
H34
was den nooddruftigen
H1
een vader
H7379
; en het geschil
H3808
, [dat] ik niet
H3045 H8804
wist
H2713 H8799
, dat onderzocht ik.
17
H7665 H8762
En ik verbrak
H4973
de baktanden
H5767
des verkeerden
H7993 H8686
, en wierp
H2964
den roof
H4480
uit
H8127
zijn tanden.
18
H559 H8799
En ik zeide
H5983
: Ik zal in
H7064
mijn nest
H1478 H8799
den geest geven
H3117
, en ik zal de dagen
H7235 H8686
vermenigvuldigen
H2344
als het zand.
19
H8328
Mijn wortel
H6605 H8803
was uitgebreid
H413
aan
H4325
het water
H2919
, en dauw
H3885 H8799
vernachtte
H7105
op mijn tak.
20
H3519
Mijn heerlijkheid
H2319
was nieuw
H5978
bij
H7198
mij, en mijn boog
H2498 H8686
veranderde zich
H3027
in mijn hand.
21
H8085 H8804
Zij hoorden mij aan
H3176 H8765
, en wachtten
H1826 H8799
, en zwegen
H3926
op
H6098
mijn raad.
22
H310
Na
H1697
mijn woord
H8138 H0
spraken zij
H3808
niet
H8138 H8799
weder
H4405
, en mijn rede
H5197 H8799
drupte
H5921
op hen.
23
H3176 H8765
Want zij wachtten
H4306
naar mij, gelijk [naar] den regen
H6473 H0
, en sperden
H6310
hun mond
H6473 H8804
open
H4456
, [als] naar den spaden regen.