DSV_Strongs(i)
1
H3068
Wijders geschiedde des HEEREN
H1697
woord
H8671
tot mij, in het negende
H8141
jaar
H6224
, in de tiende
H2320
maand
H6218
, op den tienden
H2320
der maand
H559 H8800
, zeggende:
2
H1121 H120
Mensenkind
H3789 H8798
! schrijf
H8034
u den naam
H3117
van den dag
H6106
op, even van dezen zelfden
H3117
dag
H4428
; de koning
H894
van Babel
H5564 H8804
legt zich
H3389
voor Jeruzalem
H6106
, even op dezen zelfden
H3117
dag.
3
H4911 H8798
En gebruik
H4912
een gelijkenis
H4805
tot dat wederspannig
H1004
huis
H559 H8804
, en zeg
H559 H8804
tot hen: Alzo zegt
H136
de Heere
H3069
HEERE
H8239 H8798
: Zet
H5518
een pot
H8239 H8798
toe, zet
H3332 H8798
[hem] toe, en giet
H4325
ook water daarin.
4
H622 H0
Doe
H5409
zijn stukken
H622 H8798
te zamen
H2896
daarin, alle goede
H5409
stukken
H3409
, de dij
H3802
en den schouder
H4390 H8761
, vul
H4005
[hem] met de keur
H6106
der beenderen.
5
H3947 H8800
Neem
H4005
de keur
H6629
van de kudde
H1754
, en stook ook een brandstapel
H6106
van de beenderen
H7571
daaronder; doe hem wel
H7570 H8761
opzieden
H6106
; ook zullen zijn beenderen
H8432
daarin
H1310 H8804
gekookt worden.
6
H559 H8804
Daarom, alzo zegt
H136
de Heere
H3069
HEERE
H188
: Wee
H1818 H5892
der bloedstad
H5518
, den pot
H2457
, welks schuim
H2457
in hem is, en van welken zijn schuim
H3318 H8804
niet is uitgegaan
H3318 H8685
! trek
H5409
stuk
H5409
bij stuk
H1486
daaruit, en laat het lot
H5307 H8804
over hem niet vallen.
7
H1818
Want haar bloed
H8432
is in het midden
H6706
van haar; op een gladde
H5553
steenrots
H7760 H8804
heeft zij dat gelegd
H776
; zij heeft het op de aarde
H8210 H8804
niet uitgestort
H6083
, om hetzelve met stof
H3680 H8763
te bedekken.
8
H2534
Opdat Ik de grimmigheid
H5927 H8687
doe opgaan
H5359
om wraak
H5358 H8800
te oefenen
H1818
, heb Ik [ook] haar bloed
H6706
op een gladde
H5553
steenrots
H5414 H8804
gelegd
H3680 H8736
, opdat het niet bedekt worde.
9
H559 H8804
Daarom, alzo zegt
H136
de Heere
H3069
HEERE
H188
: Wee
H1818 H5892
der bloedstad
H4071
! Ik zal ook den brandstapel
H1431 H8686
groot maken!
10
H7235 H8685
Draag veel
H6086
houts
H1814 H0
toe, steek
H784
het vuur
H1814 H8687
aan
H8552 H8687
, verteer
H1320
het vlees
H7543 H8687
, en kruid
H4841
[het] met specerijen
H6106
, en laat de beenderen
H2787 H8735
verbranden.
11
H5975 H8687
Stel
H7386
hem daarna ledig
H1513
op zijn kolen
H3179 H8799
, opdat hij heet worde
H5178
, en zijn roest
H2787 H8804
verbrande
H2932
, en zijn onreinigheid
H8432
in het midden
H5413 H8738
van hem versmelte
H2457
, zijn schuim
H8552 H8799
verteerd worde.
12
H8383
[Met] ijdelheden
H3811 H8689
heeft zij [Mij] moede gemaakt
H7227
; nog is haar overvloedig
H2457
schuim
H3318 H8799
van haar niet uitgegaan
H2457
; haar schuim
H784
[moet] in het vuur.
13
H2932
In uw onreinigheid
H2154
is schandelijkheid
H2891 H8765
, omdat Ik u gereinigd heb
H2891 H8804
, en gij niet gereinigd zijt
H2932
, zo zult gij van uw onreinigheid
H2891 H8799
niet meer gereinigd worden
H2534
, totdat Ik Mijn grimmigheid
H5117 H8687
op u zal hebben doen rusten.
14
H3068
Ik, de HEERE
H1696 H8765
, heb het gesproken
H935 H8802
; het zal komen
H6213 H8804
, en Ik zal het doen
H6544 H8799
; Ik zal er niet van wijken
H2347 H8799
, en Ik zal niet verschonen
H5162 H8735
noch berouw hebben
H1870
; naar uw wegen
H5949
en naar uw handelingen
H8199 H8804
zullen zij u richten
H5002 H8803
, spreekt
H136
de Heere
H3069
HEERE.
16
H1121 H120
Mensenkind
H4261
! zie, Ik zal den lust
H5869
uwer ogen
H3947 H8802
van u wegnemen
H4046
door een plage
H5594 H8799
; nochtans zult gij niet rouwklagen
H1058 H8799
, noch wenen
H1832
, en uw tranen
H935 H8799
zullen niet voortkomen.
17
H1826 H8798
Houd stil
H602 H8736
van kermen
H60 H4191 H8801
, gij zult geen dodenrouw
H6213 H8799
maken
H2280 H8798
, bind
H6287
uw hoed
H7760 H8799
op u, en doe
H5275
uw schoenen
H7272
aan uw voeten
H8222
; en de bovenste lip
H5844 H8799
zult gij niet bewinden
H582
, en zult der lieden
H3899
brood
H398 H8799
niet eten.
18
H1696 H8762
Dit sprak ik
H5971
tot het volk
H1242
in den morgenstond
H802
, en mijn huisvrouw
H4191 H8799
stierf
H6153
in den avond
H6213 H8799
; en ik deed
H1242
in den morgenstond
H6680 H8795
, gelijk mij geboden was.
19
H5971
En het volk
H559 H8799
zeide
H5046 H8686
tot mij: Zult gij ons niet te kennen geven
H6213 H8802
, wat ons deze dingen zijn, dat gij [aldus] doet?
20
H559 H8799
En ik zeide
H1697
tot hen: Het woord
H3068
des HEEREN
H559 H8800
is tot mij geschied, zeggende:
21
H559 H8798
Zeg
H1004
tot het huis
H3478
Israels
H559 H8804
: Alzo zegt
H136
de Heere
H3069
HEERE
H4720
: Ziet, Ik zal Mijn heiligdom
H2490 H8764
ontheiligen
H1347
, de heerlijkheid
H5797
uwer sterkte
H4261
, de begeerte
H5869
uwer ogen
H4263
, en de verschoning
H5315
uwer ziel
H1121
; en uw zonen
H1323
en uw dochteren
H5800 H8804
, die gij verlaten hebt
H2719
, zullen door het zwaard
H5307 H8799
vallen.
22
H6213 H8804
Dan zult gijlieden doen
H6213 H8804
, gelijk als ik gedaan heb
H8222
; de bovenste lip
H5844 H8799
zult gij niet bewinden
H582
, en der lieden
H3899
brood
H398 H8799
zult gij niet eten.
23
H6287
En uw hoeden
H7218
zullen op uw hoofden
H5275
zijn, en uw schoenen
H7272
aan uw voeten
H5594 H8799
; gij zult niet rouwklagen
H1058 H8799
, noch wenen
H5771
, maar gij zult in uw ongerechtigheden
H4743 H8738
versmachten
H376
, en een iegelijk
H251
tegen zijn broeder
H5098 H8804
zuchten.
24
H3168
Alzo zal ulieden Ezechiel
H4159
tot een wonderteken
H6213 H8804
zijn; naar alles, wat hij gedaan heeft
H6213 H8799
, zult gij doen
H935 H8800
; als dit komt
H3045 H8804
, dan zult gij weten
H136
, dat Ik de Heere
H3069
HEERE ben.
25
H1121 H120
En gij, mensenkind
H3117
! zal het niet zijn, ten dage
H3947 H8800
, als Ik van hen zal wegnemen
H4581
hun sterkte
H4885
, de vreugde
H8597
huns sieraads
H4261
, den lust
H5869
hunner ogen
H4853
en het verlangen
H5315
hunner zielen
H1121
, hun zonen
H1323
en hun dochteren;