Job 30:8-31

DSV_Strongs(i)
  8 H1121 Zij waren kinderen H5036 der dwazen H1571 , en H1121 kinderen H1097 van geen H8034 naam H5217 H8738 ; zij waren geslagen H4480 uit H776 den lande.
  9 H6258 Maar nu H1961 H8804 ben ik H5058 hun een snarenspel H1961 H8799 geworden, en ik ben H4405 hun tot een klapwoord.
  10 H8581 H8765 Zij hebben een gruwel H4480 aan H7368 H8804 mij, zij maken zich verre H2820 H8804 van mij, ja, zij onthouden H7536 het speeksel H3808 niet H4480 van H6440 mijn aangezicht.
  11 H3588 Want H3499 Hij heeft mijn zeel H6605 H8765 losgemaakt H6031 H8762 , en mij bedrukt H7448 ; daarom hebben zij den breidel H4480 voor H6440 mijn aangezicht H7971 H8765 afgeworpen.
  12 H5921 Ter H3225 rechterhand H6965 H0 staat H6526 de jeugd H6965 H8799 op H7971 H0 , stoten H7272 mijn voeten H7971 H8765 uit H5549 H8799 , en banen H5921 tegen H343 mij hun verderfelijke H734 wegen.
  13 H5420 H0 Zij breken H5410 mijn pad H5420 H8804 af H3276 H8686 , zij bevorderen H1942 H8675 H1962 mijn ellende H3926 ; zij hebben H3808 geen H5826 H8802 helper [van] [doen].
  14 H857 H8799 Zij komen aan H7342 , als door een wijde H6556 breuk H8478 ; onder H7722 de verwoesting H1556 H8701 rollen zij zich aan.
  15 H1091 Men is [met] verschrikkingen H5921 tegen H2015 H8717 mij gekeerd H7291 H8799 ; elk een vervolgt H7307 als een wind H5082 mijn edele H3444 [ziel], en mijn heil H5645 is als een wolk H5674 H8804 voorbijgegaan.
  16 H8210 H0 Daarom stort zich H6258 nu H5315 mijn ziel H5921 in H8210 H8691 mij uit H3117 ; de dagen H6040 des druks H270 H8799 grijpen mij aan.
  17 H3915 Des nachts H5365 H8765 doorboort Hij H6106 mijn beenderen H4480 H5921 in H6207 H8802 mij, en mijn polsaderen H7901 H8799 rusten H3808 niet.
  18 H7230 Door de veelheid H3581 der kracht H3830 is mijn kleed H2664 H8691 veranderd H247 H8799 ; Hij omgordt H6310 mij als de kraag H3801 mijns roks.
  19 H2563 Hij heeft mij in het slijk H3384 H8689 geworpen H4911 H8691 , en ik ben gelijk geworden H6083 als stof H665 en as.
  20 H7768 H8762 Ik schrei H413 tot H6030 H8799 U, maar Gij antwoordt H3808 mij niet H5975 H8804 ; ik sta H995 H8709 , maar Gij acht [niet] op mij.
  21 H2015 H8735 Gij zijt veranderd H393 in een wrede H6108 tegen mij; door de sterkte H3027 Uwer hand H7852 H8799 wederstaat Gij mij hatelijk.
  22 H5375 H8799 Gij heft mij op H413 in H7307 den wind H7392 H8686 ; Gij doet mij [daarop] rijden H4127 H8787 , en Gij versmelt H8454 H8675 H7738 H8762 mij het wezen.
  23 H3588 Want H3045 H8804 ik weet H4194 , dat Gij mij ter dood H7725 H8686 brengen zult H1004 , en tot het huis H4150 der samenkomst H3605 aller H2416 levenden.
  24 H389 Maar H1164 Hij zal tot den aardhoop H3027 de hand H3808 niet H7971 H8799 uitsteken H518 ; H7769 is er bij henlieden geschrei H6365 in zijn verdrukking?
  25 H518   H1058 H8804 Weende ik H3808 niet H7186 over hem, die harde H3117 dagen H5315 had? Was mijn ziel H5701 H8804 niet beangst H34 over den nooddruftige?
  26 H3588 [Nochtans] toen H2896 ik het goede H6960 H8765 verwachtte H935 H8799 , zo kwam H7451 het kwade H3176 H8762 ; toen ik hoopte H216 naar het licht H935 H8799 , zo kwam H652 de donkerheid.
  27 H4578 Mijn ingewand H7570 H8795 ziedt H1826 H0 , en is H3808 niet H1826 H8804 stil H3117 ; de dagen H6040 der verdrukking H6923 H8765 zijn mij voorgekomen.
  28 H1980 H8765 Ik ga H6937 H8802 zwart H3808 daarheen, niet H2535 van de zon H6965 H8804 ; opstaande H7768 H8762 schreeuw ik H6951 in de gemeente.
  29 H8577 Ik ben den draken H251 een broeder H1961 H8804 geworden H7453 , en een metgezel H1323 der jonge H3284 struisen.
  30 H5785 Mijn huid H7835 H8804 is zwart H4480 H5291 geworden over H6106 mij, en mijn gebeente H2787 H8804 is ontstoken H4480 van H2721 dorrigheid.
  31 H3658 Hierom is mijn harp H60 tot een rouwklage H1961 H8799 geworden H5748 , en mijn orgel H6963 tot een stem H1058 H8802 der wenenden.