Ezekiel 24:3-13

DSV_Strongs(i)
  3 H4911 H8798 En gebruik H4912 een gelijkenis H4805 tot dat wederspannig H1004 huis H559 H8804 , en zeg H559 H8804 tot hen: Alzo zegt H136 de Heere H3069 HEERE H8239 H8798 : Zet H5518 een pot H8239 H8798 toe, zet H3332 H8798 [hem] toe, en giet H4325 ook water daarin.
  4 H622 H0 Doe H5409 zijn stukken H622 H8798 te zamen H2896 daarin, alle goede H5409 stukken H3409 , de dij H3802 en den schouder H4390 H8761 , vul H4005 [hem] met de keur H6106 der beenderen.
  5 H3947 H8800 Neem H4005 de keur H6629 van de kudde H1754 , en stook ook een brandstapel H6106 van de beenderen H7571 daaronder; doe hem wel H7570 H8761 opzieden H6106 ; ook zullen zijn beenderen H8432 daarin H1310 H8804 gekookt worden.
  6 H559 H8804 Daarom, alzo zegt H136 de Heere H3069 HEERE H188 : Wee H1818 H5892 der bloedstad H5518 , den pot H2457 , welks schuim H2457 in hem is, en van welken zijn schuim H3318 H8804 niet is uitgegaan H3318 H8685 ! trek H5409 stuk H5409 bij stuk H1486 daaruit, en laat het lot H5307 H8804 over hem niet vallen.
  7 H1818 Want haar bloed H8432 is in het midden H6706 van haar; op een gladde H5553 steenrots H7760 H8804 heeft zij dat gelegd H776 ; zij heeft het op de aarde H8210 H8804 niet uitgestort H6083 , om hetzelve met stof H3680 H8763 te bedekken.
  8 H2534 Opdat Ik de grimmigheid H5927 H8687 doe opgaan H5359 om wraak H5358 H8800 te oefenen H1818 , heb Ik [ook] haar bloed H6706 op een gladde H5553 steenrots H5414 H8804 gelegd H3680 H8736 , opdat het niet bedekt worde.
  9 H559 H8804 Daarom, alzo zegt H136 de Heere H3069 HEERE H188 : Wee H1818 H5892 der bloedstad H4071 ! Ik zal ook den brandstapel H1431 H8686 groot maken!
  10 H7235 H8685 Draag veel H6086 houts H1814 H0 toe, steek H784 het vuur H1814 H8687 aan H8552 H8687 , verteer H1320 het vlees H7543 H8687 , en kruid H4841 [het] met specerijen H6106 , en laat de beenderen H2787 H8735 verbranden.
  11 H5975 H8687 Stel H7386 hem daarna ledig H1513 op zijn kolen H3179 H8799 , opdat hij heet worde H5178 , en zijn roest H2787 H8804 verbrande H2932 , en zijn onreinigheid H8432 in het midden H5413 H8738 van hem versmelte H2457 , zijn schuim H8552 H8799 verteerd worde.
  12 H8383 [Met] ijdelheden H3811 H8689 heeft zij [Mij] moede gemaakt H7227 ; nog is haar overvloedig H2457 schuim H3318 H8799 van haar niet uitgegaan H2457 ; haar schuim H784 [moet] in het vuur.
  13 H2932 In uw onreinigheid H2154 is schandelijkheid H2891 H8765 , omdat Ik u gereinigd heb H2891 H8804 , en gij niet gereinigd zijt H2932 , zo zult gij van uw onreinigheid H2891 H8799 niet meer gereinigd worden H2534 , totdat Ik Mijn grimmigheid H5117 H8687 op u zal hebben doen rusten.