Psalms 49:6-13

DSV_Strongs(i)
  6 H2428 [049:7] Aangaande degenen, die op hun goed H982 H8802 vertrouwen H7230 ; en op de veelheid H6239 huns rijkdoms H1984 H8691 roemen;
  7 H376 [049:8] Niemand H251 van hen zal [zijn] broeder H6299 H8800 immermeer H6299 H8799 kunnen verlossen H430 ; hij zal Gode H3724 zijn rantsoen H5414 H8799 niet kunnen geven;
  8 H6306 [049:9] (Want de verlossing H5315 hunner ziel H3365 H8799 is te kostelijk H5769 , en zal in eeuwigheid H2308 H8804 ophouden);
  9 H5331 [049:10] Dat hij ook voortaan geduriglijk H2421 H8799 zou leven H7845 , [en] de verderving H7200 H8799 niet zien.
  10 H7200 H8799 [049:11] Want hij ziet H2450 , dat de wijzen H4191 H8799 sterven H3162 , dat te zamen H3684 een dwaas H1198 en een onvernuftige H6 H8799 omkomen H2428 , en hun goed H312 anderen H5800 H8804 nalaten.
  11 H7130 [049:12] Hun binnenste H1004 gedachte is, dat hun huizen H5769 zullen zijn in eeuwigheid H4908 , hun woningen H1755 van geslacht H1755 tot geslacht H7121 H8804 ; zij noemen H127 de landen H8034 naar hun namen.
  12 H120 [049:13] De mens H3366 nochtans, [die] in waarde H3885 H8799 is, blijft H4911 H8738 niet; hij wordt gelijk H929 als de beesten H1820 H8738 , [die] vergaan.
  13 H1870 [049:14] Deze hun weg H3689 is een dwaasheid H310 van hen; nochtans hebben hun nakomelingen H7521 H8799 een welbehagen H6310 in hun woorden H5542 . Sela.