Job 24:2-7

DSV(i) 2 Zij tasten de landpalen aan; de kudden roven zij, en weiden ze. 3 Den ezel der wezen drijven zij weg; den os ener weduwe nemen zij te pand. 4 Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de ellendigen des lands. 5 Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, en den jongeren. 6 Op het veld maaien zij zijn voeder, en den wijnberg des goddelozen lezen zij af. 7 Den naakten laten zij vernachten zonder kleding, die geen deksel heeft tegen de koude.