DSV(i)
4 De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven.
5 De natiën zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in rechtmatigheid; en de natiën op de aarde die zult Gij leiden. Sela.
6 De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven.
7 De aarde geeft haar gewas; God, onze God, zal ons zegenen. God zal ons zegenen; en alle einden der aarde zullen Hem vrezen.