Numbers 1:26-54

DSV(i) 26 Van de zonen van Juda, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, 27 Waren hun getelden van den stam van Juda vier en zeventig duizend en zeshonderd. 28 Van de zonen van Issaschar, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, 29 Waren hun getelden van den stam van Issaschar vier en vijftig duizend en vierhonderd. 30 Van de zonen van Zebulon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, 31 Waren hun getelden van den stam van Zebulon zeven en vijftig duizend en vierhonderd. 32 Van de zonen van Jozef: van de zonen van Efraïm, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, 33 Waren hun getelden van den stam van Efraïm veertig duizend en vijfhonderd; 34 Van de zonen van Manasse, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, 35 Waren hun getelden van den stam van Manasse twee en dertig duizend en tweehonderd. 36 Van de zonen van Benjamin, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, 37 Waren hun getelden van den stam van Benjamin vijf en dertig duizend en vierhonderd. 38 Van de zonen van Dan, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, 39 Waren hun getelden van den stam van Dan twee en zestig duizend en zevenhonderd. 40 Van de zonen van Aser, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, 41 Waren hun getelden van den stam van Aser een en veertig duizend en vijfhonderd. 42 Van de zonen van Nafthali, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, 43 Waren hun getelden van den stam van Nafthali drie en vijftig duizend en vierhonderd. 44 Dezen zijn de getelden, welke Mozes geteld heeft, en Aäron, en de oversten van Israël; twaalf mannen waren zij, elk over het huis zijner vaderen. 45 Alzo waren al de getelden der zonen van Israël, naar het huis hunner vaderen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die in Israël ten heire uittrokken, 46 Al de getelden dan waren zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig. 47 Maar de Levieten, naar den stam hunner vaderen, werden onder hen niet geteld. 48 Want de HEERE had tot Mozes gesproken, zeggende: 49 Alleen den stam van Levi zult gij niet tellen, noch hun som opnemen, onder de zonen van Israël. 50 Maar gij, stel de Levieten over den tabernakel der getuigenis, en over al zijn gereedschap, en over alles, wat daartoe behoort; zij zullen den tabernakel dragen, en al zijn gereedschap; en zij zullen dien bedienen, en zij zullen zich rondom den tabernakel legeren. 51 En als de tabernakel zal optrekken, de Levieten zullen denzelven afnemen; en wanneer de tabernakel zich legeren zal, zullen de Levieten denzelven oprichten; en de vreemde, die daarbij komt, zal gedood worden. 52 En de kinderen Israëls zullen zich legeren, een iegelijk bij zijn leger, en een iegelijk bij zijn banier, naar hun heiren. 53 Maar de Levieten zullen zich legeren rondom den tabernakel der getuigenis, opdat geen verbolgenheid over de vergadering van de kinderen Israëls zij; daarom zullen de Levieten de wacht van den tabernakel der getuigenis waarnemen. 54 Zo deden de kinderen Israëls; naar alles, wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden zij.