DSV
(i)
7 De most treurt, de wijnstok kweelt, allen die blijhartig waren, zuchten.
8 De vreugde der trommelen rust; het geluid der vrolijk huppelenden houdt op, de vreugde der harp rust.
9 Zij zullen geen wijn drinken met gezang; de sterke drank zal bitter zijn dengenen, die hem drinken.