1 En Jezus, de schare ziende, is geklommen op een berg, en als Hij nedergezeten was, kwamen Zijn discipelen tot Hem.
Matthew 5:1 Cross References - DSV
Matthew 4:18-22
18 En Jezus, wandelende aan de zee van Galilea, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder, het net in de zee werpende (want zij waren vissers);
19 En Hij zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken.
20 Zij dan, terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd.
21 En Hij, van daar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeüs, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen.
22 Zij dan, terstond verlatende het schip en hun vader, zijn Hem nagevolgd.
Matthew 4:25
25 En vele scharen volgden Hem na, van Galilea en van Dekapolis, en van Jeruzalem, en van Judea, en van over de Jordaan.
Matthew 10:2-4
2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder;
3 Filippus en Bartholomeüs; Thomas en Mattheüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Lebbeüs, toegenaamd Thaddeüs;
4 Simon Kananites, en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.
Matthew 13:2
2 En tot Hem vergaderden vele scharen, zodat Hij in een schip ging en nederzat, en al de schare stond op den oever.
Matthew 15:29
29 En Jezus, van daar vertrekkende, kwam aan de zee van Galilea, en klom op den berg, en zat daar neder.
Mark 3:13
13 En Hij klom op den berg, en riep tot Zich, die Hij wilde; en zij kwamen tot Hem.
Mark 3:20
20 En zij kwamen in huis; en daar vergaderde wederom een schare, alzo dat zij ook zelfs niet konden brood eten.
Mark 4:1
1 En Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee.
Luke 6:13-16
13 En als het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde:
14 Namelijk Simon, welken Hij ook Petrus noemde; en Andreas zijn broeder, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartholomeüs;
15 Mattheüs en Thomas, Jakobus, den zoon van Alfeüs, en Simon genaamd Zelotes;
16 Judas Jakobi, en Judas Iskariot, die ook de verrader geworden is.