DSV(i)
4 Gij hebt weggenomen al Uw verbolgenheid; Gij hebt U gewend van de hittigheid Uws toorns.
5 Breng ons weder, o God onzes heils! en doe te niet Uw toornigheid over ons.
6 Zult Gij eeuwiglijk tegen ons toornen? Zult Gij Uw toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht?
7 Zult Gij ons niet weder levend maken, opdat Uw volk zich in U verblijde?