DSV
(i)
8 Toen naderde Aäron tot het altaar, en slachtte het kalf des zondoffers, dat voor hem was.
9 En de zonen van Aäron brachten het bloed tot hem, en hij doopte zijn vinger in dat bloed, en deed het op de hoornen des altaars; daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars.