DSV(i)
1 Toen zij de ark Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent, welke David voor haar gespannen had; en zij offerden brandofferen en dankofferen voor het aangezicht Gods.
2 Als David het brandoffer en de dankofferen geëindigd had te offeren, zo zegende hij het volk in den Naam des HEEREN.
3 En hij deelde een iegelijk in Israël, van den man tot de vrouw, een iegelijk een bol broods, en een schoon stuk vlees, en een fles wijn.