11 Want mijn leven is verteerd van droefenis, en mijn jaren van zuchten; mijn kracht is vervallen door mijn ongerechtigheid, en mijn beenderen zijn doorknaagd.
Psalms 31:11 Cross References - DSV
Job 6:21-23
Job 19:13-14
Psalms 22:6
6 Tot U hebben zij geroepen, en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden.
Psalms 38:11
11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij.
Psalms 41:8-9
Psalms 64:8
8 Maar God zal hen haastig met een pijl schieten; hun plagen zijn er.
Psalms 69:19-20
Psalms 88:8
8 Uw grimmigheid ligt op mij; Gij hebt mij nedergedrukt met al Uw baren. Sela.
Psalms 88:18
18 Den gansen dag omringen zij mij als water; te zamen omgeven zij mij. Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan; mijn bekenden zijn in duisternis.
Psalms 89:50-51
Isaiah 49:7
7 Alzo zegt de HEERE, de Verlosser van Israël, Zijn Heilige, tot de verachte ziel, tot Dien, aan Welken het volk een gruwel heeft, tot den Knecht dergenen, die heersen: Koningen zullen het zien en opstaan, ook vorsten, en zij zullen zich voor U buigen; om des HEEREN wil, Die getrouw is, om den Heilige Israëls, Die U verkoren heeft.
Isaiah 53:3-5
3 Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht.
4 Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was.
5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden.
Jeremiah 12:6
6 Want ook uw broeders en uws vaders huis, ook diezelve handelen trouwelooslijk tegen u; ook diezelve roepen u met volle stem achterna; geloof hen niet, wanneer zij vriendelijk tot u spreken.
Micah 7:6
6 Want de zoon veracht den vader, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; eens mans vijanden zijn zijn huisgenoten.
Matthew 10:21-22
Matthew 26:56
56 Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden. Toen vluchtten al de discipelen, Hem verlatende.
Matthew 26:74
74 Toen begon hij zich te vervloeken, en te zweren: Ik ken den Mens niet.
Matthew 27:39-44
39 En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden.
40 En zeggende: Gij, Die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis.
41 En desgelijks ook de overpriesters met de Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeën, Hem bespottende, zeiden:
42 Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen. Indien Hij de Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven.
43 Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon.
44 En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren.
Mark 14:50
50 En zij, Hem verlatende, zijn allen gevloden.
Romans 15:3
3 Want ook Christus heeft Zichzelven niet behaagd, maar gelijk geschreven is: De smadingen dergenen, die U smaden, zijn op Mij gevallen.
2 Timothy 4:16
16 In mijn eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben mij allen verlaten. Het worde hun niet toegerekend.
Hebrews 11:36
36 En anderen hebben bespottingen en geselen geproefd, en ook banden en gevangenis;
Hebrews 13:13
13 Zo laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende.
1 Peter 4:14
14 Indien gij gesmaad wordt om den Naam van Christus, zo zijt gij zalig; want de Geest der heerlijkheid, en de Geest van God rust op u. Wat hen aangaat, Hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt.