10 Ik bid u dan voor mijn zoon, denwelken ik in mijn banden heb geteeld, namelijk Onesimus;
Philemon 1:10 Cross References - DSV
2 Samuel 9:1-7
1 En David zeide: Is er nog iemand die overgebleven is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid aan hem doe, om Jonathans wil?
2 Het huis van Saul nu had een knecht, wiens naam was Ziba; en zij riepen hem tot David. En de koning zeide tot hem: Zijt gij Ziba? En hij zeide: Uw knecht.
3 En de koning zeide: Is er nog iemand van het huis van Saul, dat ik Gods weldadigheid bij hem doe? Toen zeide Ziba tot den koning: Er is nog een zoon van Jonathan, die geslagen is aan beide voeten.
4 En de koning zeide tot hem: Waar is hij? En Ziba zeide tot den koning: Zie, hij is in het huis van Machir, den zoon van Ammiël, te Lodebar.
5 Toen zond de koning David heen, en hij nam hem uit het huis van Machir, den zoon van Ammiël, van Lodebar.
6 Als nu Mefiboseth, de zoon van Jonathan, den zoon van Saul, tot David inkwam, zo viel hij op zijn aangezicht, en boog zich neder. En David zeide: Mefiboseth! En hij zeide: Zie, hier is uw knecht.
7 En David zeide tot hem: Vrees niet, want ik zal zekerlijk weldadigheid bij u doen, om uws vaders Jonathans wil; en ik zal u alle akkers van uw vader Saul wedergeven; en gij zult geduriglijk brood eten aan mijn tafel.
2 Samuel 18:5
5 En de koning gebood Joab, en Abisai, en Ithai, zeggende: Handelt mij zachtkens met den jongeling, met Absalom. En al het volk hoorde het, als de koning aan al de oversten van Absaloms zaak gebood.
2 Samuel 19:37-38
37 Laat toch uw knecht wederkeren, dat ik sterve in mijn stad, bij het graf mijns vaders en mijner moeder; maar zie, daar is uw knecht Chimham, laat dien met mijn heer den koning overtrekken, en doe hem, wat goed is in uw ogen.
38 Toen zeide de koning: Chimham zal met mij overtrekken, en ik zal hem doen, wat goed is in uw ogen; ja, alles, wat gij op mij begeren zult, zal ik u doen.
Mark 9:17
17 En een uit de schare, antwoordende, zeide: Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een stommen geest heeft.
1 Corinthians 4:15
15 Want al hadt gij tien duizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld.
Galatians 4:19
19 Mijn kinderkens, die ik wederom arbeide te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge.
Colossians 4:9
9 Met Onesimus, den getrouwen en geliefden broeder, dewelke uit de uwen is; zij zullen u alles bekend maken, wat hier is.
1 Timothy 1:2
2 Aan Timotheüs, mijn oprechten zoon in het geloof; genade, barmhartigheid, vrede zij u van God, onzen Vader, en Christus Jezus, onzen Heere.
Titus 1:4
4 Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader, en den Heere Jezus Christus, onzen Zaligmaker.