Judges 11:20 Cross References - DSV

20 Doch Sihon betrouwde Israël niet door zijn landpale door te trekken; maar Sihon verzamelde al zijn volk, en zij legerden zich te Jaza; en hij streed tegen Israël.

Numbers 21:23-25

23 Doch Sihon liet Israël niet toe, door zijn landpale door te trekken; maar Sihon vergaderde al zijn volk, en hij ging uit, Israël tegemoet, naar de woestijn, en hij kwam te Jahza, en streed tegen Israël; 24 Maar Israël sloeg hem met de scherpte des zwaards, en nam zijn land in erfelijke bezitting, van de Arnon af tot de Jabbok toe, tot aan de kinderen Ammons; want de landpale der kinderen Ammons was vast. 25 Alzo nam Israël al deze steden in; en Israël woonde in al de steden der Amorieten, te Hesbon, en in al haar onderhorige plaatsen.

Deuteronomy 2:32-34

32 En Sihon toog uit ons tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde, naar Jahaz. 33 En de HEERE, onze God, gaf hem voor ons aangezicht; en wij sloegen hem, en zijn zonen, en al zijn volk. 34 En wij namen te dier tijd al zijn steden in, en wij verbanden alle steden, mannen, en vrouwen, en kinderkens; wij lieten niemand overblijven.

Joshua 13:15-32

15 Alzo gaf Mozes aan den stam der kinderen van Ruben, naar hun huisgezinnen, 16 Dat hun landpale was van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon is, en de stad, die in het midden der beek is, en al het vlakke land tot Medeba toe; 17 Hesbon en al haar steden, die in het vlakke land zijn, Dibon, en Bamoth-baal, en Beth-baal-meon, 18 En Jahza, en Kedemoth, en Mefaath, 19 En Kirjathaim, en Sibma, en Zeret-hassahar op den berg des dals, 20 En Beth-peor, en Asdoth-pisga, en Beth-jesimoth; 21 En alle steden des vlakken lands, en het ganse koninkrijk van Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon regeerde, denwelke Mozes geslagen heeft, mitsgaders de vorsten van Midian, Evi, en Rekem, en Zur, en Hur, en Reba, geweldigen van Sihon, inwoners des lands. 22 Daartoe hebben de kinderen Israëls met het zwaard gedood Bileam, den zoon van Beor, den voorzegger, nevens degenen, die van hen verslagen zijn. 23 De landpale nu der kinderen van Ruben was de Jordaan, en derzelver landpale; dat is het erfdeel der kinderen van Ruben, naar hun huisgezinnen, de steden en haar dorpen. 24 En aan den stam van Gad, aan de kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen, gaf Mozes, 25 Dat hun landpale was Jaezer, en al de steden van Gilead, en het halve land der kinderen Ammons, tot Aroer toe, die voor aan Rabba is; 26 En van Hesbon af tot Ramath-mizpa en Betonim; en van Mahanaim tot aan de landpale van Debir; 27 En in het dal, Beth-haram, en Beth-nimra, en Sukkoth, en Zefon, wat over was van het koninkrijk van Sihon, den koning te Hesbon, de Jordaan en haar landpale, tot aan het einde der zee van Cinnereth, over de Jordaan, tegen het oosten. 28 Dit is het erfdeel der kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen: de steden en haar dorpen. 29 Verder had Mozes aan den halven stam van Manasse een erfenis gegeven, die aan den halven stam der kinderen van Manasse bleef, naar hun huisgezinnen; 30 Zodat hun landpale was van Mahanaim af, het ganse Bazan, het ganse koninkrijk van Og, den koning van Bazan, en al de vlekken van Jaïr, die in Bazan zijn, zestig steden. 31 En het halve Gilead, en Astharoth, en Edrei, steden des koninkrijks van Og in Bazan, waren van de kinderen van Machir, den zoon van Manasse, namelijk de helft der kinderen van Machir, naar hun huisgezinnen. 32 Dat is het, wat Mozes ten erve uitgedeeld had in de velden van Moab, op gene zijde der Jordaan van Jericho, tegen het oosten.

Nehemiah 9:22

22 Voorts hebt Gij hun koninkrijken en volken gegeven, en hebt hen verdeeld in hoeken. Alzo hebben zij erfelijk bezeten het land van Sihon, te weten, het land des konings van Hesbon, en het land van Og, koning van Basan.

Psalms 135:10-12

10 Die veel volken sloeg, en machtige koningen doodde; 11 Sihon, den koning der Amorieten, en Og, den koning van Basan, en al de koninkrijken van Kanaän, 12 En Hij gaf hun land ten erve, ten erve aan Zijn volk Israël.

Psalms 136:17-21

17 Die grote koningen geslagen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 18 En heeft heerlijke koningen gedood; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 19 Sihon, den Amorietischen koning; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 20 En Og, den koning van Basan; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 21 En heeft hun land ten erve gegeven; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Cross Reference data is from OpenBible.info, retrieved June 28, 2010, and licensed under a Creative Commons Attribution License.