18 Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij.
Genesis 2:18 Cross References - DSV
Genesis 1:31
31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag.
Genesis 3:12
12 Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten.
Ruth 3:1
1 En Naomi, haar schoonmoeder, zeide tot haar: Mijn dochter! zoude ik u geen rust zoeken, dat het u welga?
Proverbs 18:22
22 Die een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den HEERE.
Ecclesiastes 4:9-12
9 Twee zijn beter dan een; want zij hebben een goede beloning van hun arbeid;
10 Want indien zij vallen, de een richt zijn metgezel op; maar wee den ene, die gevallen is, want er is geen tweede om hem op te helpen.
11 Ook, indien twee te zamen liggen, zo hebben zij warmte; maar hoe zou een alleen warm worden?
12 En indien iemand den een mocht overweldigen, zo zullen de twee tegen hem bestaan; en een drievoudig snoer wordt niet haast gebroken.
1 Corinthians 7:36
36 Maar zo iemand acht, dat hij ongevoegelijk handelt met zijn maagd, indien zij over den jeugdigen tijd gaat, en het alzo moet geschieden; die doe wat hij wil, hij zondigt niet; dat zij trouwen.
1 Corinthians 11:7-12
7 Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans.
8 Want de man is uit de vrouw niet, maar de vrouw is uit den man.
9 Want ook is de man niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om den man.
10 Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben, om der engelen wil.
11 Nochtans is noch de man zonder de vrouw, noch de vrouw zonder den man, in den Heere.
12 Want gelijkerwijs de vrouw uit den man is, alzo is ook de man door de vrouw; doch alle dingen zijn uit God.
1 Timothy 2:11-13
1 Peter 3:7
7 Gij mannen, insgelijks, woont bij haar met verstand, aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, eer gevende, als die ook mede-erfgenamen der genade des levens met haar zijt; opdat uw gebeden niet verhinderd worden.