23 Drink niet langer water alleen, maar gebruik een weinig wijn, om uw maag en uw menigvuldige zwakheden.
1 Timothy 5:23 Cross References - DSV
Leviticus 10:9-11
9 Wijn en sterken drank zult gij niet drinken, gij, noch uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige inzetting onder uw geslachten;
10 En om onderscheid te maken tussen het heilige en tussen het onheilige, en tussen het onreine en tussen het reine;
11 En om den kinderen Israëls te leren al de inzettingen, die de HEERE door den dienst van Mozes tot hen gesproken heeft.
Psalms 104:15
15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt.
Proverbs 31:4-7
4 Het komt den koningen niet toe, o Lemuël! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren;
5 Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere.
6 Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn;
7 Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke.
Ezekiel 44:21
21 Ook zal geen priester wijn drinken, als zij in het binnenste voorhof zullen ingaan.
Ephesians 5:18
18 En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest;
1 Timothy 3:3
3 Niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuil-gewinzoeker; maar bescheiden, geen vechter, niet geldgierig.
1 Timothy 3:8
8 De diakenen insgelijks moeten eerbaar zijn, niet tweetongig, niet die zich tot veel wijns begeven, geen vuil-gewinzoekers;
1 Timothy 4:4
4 Want alle schepsel Gods is goed, en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde;
Titus 1:7
7 Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuil-gewinzoeker;
Titus 2:3
3 De oude vrouwen insgelijks, dat zij in haar dracht zijn, gelijk den heiligen betaamt, dat zij geen lasteressen zijn, zich niet tot veel wijns begevende, maar leraressen zijn van het goede;