7 G1398 G5723 Dienende G3326 met G2133 goedwilligheid G2962 den Heere G2532 , en G3756 niet G444 de mensen;
23 G2532 En G3956 al G3748 G1437 wat G4160 G5725 gij doet G2038 G5737 , doet G1537 dat van G5590 harte G5613 als G2962 den Heere G2532 en G3756 niet G444 den mensen;
4 H5315 De ziel H6102 des luiaards H183 H8693 is begerig H5315 , doch er is niets; maar de ziel H2742 der vlijtigen H1878 H8792 zal vet gemaakt worden.
4 H2779 Om den winter H6102 zal de luiaard H2790 H8799 niet ploegen H7592 H8804 H8675 H7592 H8799 ; daarom zal hij bedelen H7105 in den oogst, maar er zal niet zijn.
8 G1161 Doch G1536 zo iemand G2398 de zijnen G2532 , en G3122 voornamelijk G3609 [zijn] huisgenoten G3756 , niet G4306 G5719 verzorgt G4102 , die heeft het geloof G720 G5763 verloochend G2532 , en G2076 G5748 is G5501 erger dan G571 een ongelovige.
6 H3212 H8798 Ga H5244 tot de mier H6102 , gij luiaard H7200 H8798 ! zie H1870 haar wegen H2449 H8798 , en word wijs;
24 H702 Deze vier H6996 zijn van de kleinste H776 der aarde H2450 ; doch dezelve zijn wijs H2449 H8794 , met wijsheid wel voorzien. 25 H5244 De mieren H5794 zijn een onsterk H5971 volk H3559 H8686 ; evenwel bereiden zij H7019 in de zomer H3899 haar spijs.
25 H5244 De mieren H5794 zijn een onsterk H5971 volk H3559 H8686 ; evenwel bereiden zij H7019 in de zomer H3899 haar spijs.
6 H3212 H8798 Ga H5244 tot de mier H6102 , gij luiaard H7200 H8798 ! zie H1870 haar wegen H2449 H8798 , en word wijs; 7 H7101 Dewelke, geen overste H7860 H8802 , ambtman H4910 H8802 noch heerser hebbende, 8 H3899 Haar brood H3559 H8686 bereidt H7019 in den zomer H3978 , haar spijs H103 H8804 vergadert H7105 in den oogst.