Bible verses about "enemies" | DSV

Exodus 14:14

14 De HEERE zal voor ulieden strijden, en gij zult stil zijn.

Psalms 37:1-5

1 Een psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet, die onrecht doen. 2 Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, en als de groene grasscheutjes zullen zij afvallen. 3 Beth. Vertrouw op den HEERE, en doe het goede; bewoon de aarde, en voed u met getrouwigheid. 4 En verlustig u in den HEERE, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten. 5 Gimel. Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem; Hij zal het maken;

Proverbs 16:7

7 Als iemands wegen den HEERE behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen.

Psalms 71:10

10 Want mijn vijanden spreken van mij, en die op mijn ziel loeren, beraadslagen te zamen,

Psalms 35:1-28

1 Een psalm van David. Twist, HEERE! met mijn twisters; strijd met mijn bestrijders. 2 Grijp het schild en de rondas, en sta op tot mijn hulp. 3 En breng de spies voort, en sluit den weg toe, mijn vervolgers tegemoet; zeg tot mijn ziel: Ik ben uw Heil. 4 Laat hen beschaamd en te schande worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven en schaamrood worden, die kwaad tegen mij bedenken. 5 Laat hen worden als kaf voor den wind, en de Engel des HEEREN drijve hen weg. 6 Hun weg zij duister en gans slibberig; en de Engel des HEEREN vervolge hen. 7 Want zij hebben zonder oorzaak de groeve van hun net voor mij verborgen; zij hebben zonder oorzaak gegraven voor mijn ziel. 8 De verwoesting overkome hem, dat hij het niet wete, en zijn net, dat hij verborgen heeft, vange hemzelven; hij valle daarin met verwoesting. 9 Zo zal mijn ziel zich verheugen in den HEERE; zij zal vrolijk zijn in Zijn heil. 10 Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! U, Die den ellendige redt van dien, die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijn berover. 11 Wrevelige getuigen staan er op; hetgeen ik niet weet, eisen zij van mij. 12 Zij vergelden mij kwaad voor goed, de beroving mijner ziel. 13 Mij aangaande daarentegen, als zij krank waren, was een zak mijn kleed; ik kwelde mijn ziel met vasten, en mijn gebed keerde weder in mijn boezem. 14 Ik ging steeds, alsof het een vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt in het zwart, als een, die over zijn moeder treurt. 15 Maar als ik hinkte, waren zij verblijd, en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij als geslagenen, en ik merkte niets; zij scheurden hun klederen, en zwegen niet stil. 16 Onder de huichelende spotachtige tafelbroeders knersten zij over mij met hun tanden. 17 HEERE! hoe lang zult Gij toezien? Breng mijn ziel weder van hunlieder verwoestingen, mijn eenzame van de jonge leeuwen. 18 Zo zal ik U loven in de grote gemeente; onder machtig veel volks zal ik U prijzen. 19 Laat hen zich niet verblijden over mij, die mij om valse oorzaken vijanden zijn; noch wenken met de ogen, die mij zonder oorzaak haten. 20 Want zij spreken niet van vrede, maar zij bedenken bedriegelijke zaken tegen de stillen in het land. 21 En zij sperren hun mond wijd op tegen mij; zij zeggen: Ha, ha, ons oog heeft het gezien! 22 HEERE! Gij hebt het gezien, zwijg niet; HEERE! wees niet verre van mij. 23 Ontwaak en word wakker tot mijn recht; mijn God en HEERE! tot mijn twistzaak. 24 Doe mij recht naar Uw gerechtigheid, HEERE, mijn God! en laat hen zich over mij niet verblijden. 25 Laat hen niet zeggen in hun hart: Heah, onze ziel! laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden! 26 Laat hen beschaamd en te zamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande bekleed worden, die zich tegen mij groot maken. 27 Laat hen vrolijk zingen en verblijd zijn, die lust hebben tot mijn gerechtigheid; en laat hen geduriglijk zeggen: Groot gemaakt zij de HEERE, Die lust heeft tot den vrede Zijns knechts! 28 Zo zal mijn tong vermelden Uw gerechtigheid, en Uw lof den gansen dag.

Psalms 138:7

7 Als ik wandel in het midden der benauwdheid, maakt Gij mij levend; Uw hand strekt Gij uit tegen den toorn mijner vijanden, en Uw rechterhand behoudt mij.

Matthew 5:43-48

43 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben, en uw vijand zult gij haten. 44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen; 45 Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46 Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? 47 En indien gij uw broeders alleen groet, wat doet gij boven anderen? Doen ook niet de tollenaars alzo? 48 Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.

Luke 23:34

34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot.

Psalms 57:6

6 Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.

Romans 12:20

20 Indien dan uw vijand hongert, zo spijzigt hem; indien hem dorst, zo geeft hem te drinken; want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hopen.

Deuteronomy 31:6

6 Weest sterk en hebt goeden moed, en vreest niet, en verschrikt niet voor hun aangezicht; want het is de HEERE, uw God, Die met u gaat; Hij zal u niet begeven, noch u verlaten.

Proverbs 24:17

17 Verblijd u niet, als uw vijand valt; en als hij nederstruikelt, laat uw hart zich niet verheugen;

Romans 12:14

14 Zegent hen, die u vervolgen; zegent en vervloekt niet.

Psalms 109:2-5

2 Want de mond des goddelozen en de mond des bedrogs zijn tegen mij opengedaan; zij hebben met mij gesproken met een valse tong. 3 En met hatelijke woorden hebben zij mij omsingeld; ja, zij hebben mij bestreden zonder oorzaak. 4 Voor mijn liefde, staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het gebed. 5 En zij hebben mij kwaad voor goed opgelegd, en haat voor mijn liefde.

Luke 6:27-36

27 Maar Ik zeg ulieden, die dit hoort: Hebt uw vijanden lief; doet wel dengenen, die u haten. 28 Zegent degenen, die u vervloeken, en bidt voor degenen, die u geweld doen. 29 Dengene, die u aan de wang slaat, biedt ook de andere; en dengene, die u den mantel neemt, verhindert ook den rok niet te nemen. 30 Maar geeft een iegelijk, die van u begeert; en van dengene, die het uwe neemt, eist niet weder. 31 En gelijk gij wilt, dat u de mensen doen zullen, doet gij hun ook desgelijks. 32 En indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars hebben lief degenen, die hen liefhebben. 33 En indien gij goed doet dengenen, die u goed doen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars doen hetzelfde. 34 En indien gij leent dengenen, van welke gij hoopt weder te ontvangen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars lenen den zondaren, opdat zij evengelijk weder mogen ontvangen. 35 Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent, zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. 36 Weest dan barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is.

Topical data is from OpenBible.info, retrieved November 11, 2013, and licensed under a Creative Commons Attribution License.