Psalms 17:1 Cross References - DSV

¹ Een gebed van David. HEERE! hoor de gerechtigheid, merk op mijn geschrei, neem ter ore mijn gebed, met onbedriegelijke lippen gesproken.

¹⁵ Nu zullen Mijn ogen open zijn, en Mijn oren opmerkende op het gebed dezer plaats.

⁶ Laat toch Uw oor opmerkende, en Uw ogen open zijn, om te horen naar het gebed Uws knechts, dat ik heden voor Uw aangezicht bid, dag en nacht, voor de kinderen Israëls, Uw knechten; en ik doe belijdenis over de zonden der kinderen Israëls, die wij tegen U gezondigd hebben; ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd.

² O HEERE, neem mijn redenen ter ore; versta mijn overdenking.

⁸ Zo zal de vergadering der volken U omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte.

²⁰ En Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit, want Hij had lust aan mij.

⁴⁴ Gij hebt mij uitgeholpen van de twisten des volks; Gij hebt mij gesteld tot een hoofd der heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft mij gediend.

¹ Doe mij recht, o God! en twist Gij mijn twistzaak; bevrijd mij van het ongoedertieren volk, van den man des bedrogs en des onrechts.

² O God! neem mijn gebed ter oren, en verberg U niet voor mijn smeking. ³ Merk op mij, en verhoor mij; ik bedrijf misbaar in mijn klacht, en maak getier;

¹ Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth.

¹⁹ Maar zeker, God heeft gehoord; Hij heeft gemerkt op de stem mijns gebeds.

¹ Een gebed van David. HEERE! neig Uw oor, verhoor mij; want ik ben ellendig en nooddruftig.

¹² Een man van kwade tong zal op de aarde niet bevestigd worden; een boos man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij geheel verdreven is.

¹ Een onderwijzing van David, een gebed, als hij in de spelonk was.

⁶ Tot U riep ik, o HEERE! ik zeide: Gij zijt mijn Toevlucht, mijn Deel in het land der levenden.

¹⁸ Koph. De HEERE is nabij allen, die Hem aanroepen, allen, die Hem aanroepen in der waarheid.

¹³ Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond, en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn;

¹⁰ En zelfs in dit alles heeft zich haar trouweloze zuster Juda tot Mij niet bekeerd met haar ganse hart, maar valselijk, spreekt de HEERE.

¹⁸ Neig Uw oor, mijn God! en hoor, doe Uw ogen op, en zie onze verwoestingen, en de stad, die naar Uw Naam genoemd is; want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn. ¹⁹ O Heere, hoor! o Heere, vergeef! o Heere, merk op en doe het, vertraag het niet! Om Uws Zelfs wil, o mijn God! Want Uw stad, en Uw volk is naar Uw Naam genoemd.

⁸ Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij;

⁴⁷ En Nathanaël zeide tot hem: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? Filippus zeide van hem: Kom en zie.

²¹ Geliefden! Indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God;