DSV(i)
6 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
8 En Kaïn sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.