Job 29

DSV_Strongs(i)
  1 H347 En Job H3254 H8686 ging voort H4912 zijn spreuk H5375 H8800 op te heffen H559 H8799 , en zeide:
  2 H4310 H5414 H8799 Och, of H6924 ik ware, gelijk in de vorige H3391 maanden H3117 , gelijk in de dagen H433 , [toen] God H8104 H8799 mij bewaarde!
  3 H5216 Toen Hij Zijn lamp H1984 H8800 deed schijnen H5921 over H7218 mijn hoofd H216 , [en] ik bij Zijn licht H2822 de duisternis H3212 H8799 doorwandelde;
  4 H834 Gelijk als H1961 H8804 ik was H3117 in de dagen H2779 mijner jonkheid H433 , toen Gods H5475 verborgenheid H5921 over H168 mijn tent was;
  5 H7706 Toen de Almachtige H5750 nog H5978 met H5288 mij was, [en] mijn jongens H5439 rondom mij;
  6 H1978 Toen ik mijn gangen H7364 H8800 wies H2529 in boter H6697 , en de rots H5978 bij H6388 H8081 mij oliebeken H6694 H8799 uitgoot;
  7 H3318 H8800 Toen ik uitging H8179 naar de poort H5921 door H7176 de stad H4186 , [toen] ik mijn stoel H7339 op de straat H3559 H8686 liet bereiden.
  8 H5288 De jongens H7200 H8804 zagen H2244 H8738 mij, en verstaken zich H3453 , en de stokouden H6965 H8804 rezen op H5975 H8804 [en] stonden.
  9 H8269 De oversten H6113 H0 hielden H4405 de woorden H6113 H8804 in H7760 H8799 , en leiden H3709 de hand H6310 op hun mond.
  10 H6963 De stem H5057 der vorsten H2244 H8738 verstak zich H3956 , en hun tong H1692 H8804 kleefde H2441 aan hun gehemelte.
  11 H3588 Als H241 een oor H8085 H8804 [mij] hoorde H833 H8762 , zo hield het mij gelukzalig H5869 ; als [mij] een oog H7200 H8804 zag H5749 H8686 , zo getuigde het van mij.
  12 H3588 Want H4422 H8762 ik bevrijdde H6041 den ellendige H7768 H8764 , die riep H3490 , en den wees H3808 , die geen H5826 H8802 helper had.
  13 H1293 De zegen H6 H8802 desgenen, die verloren ging H935 H8799 , kwam H5921 op H3820 mij; en het hart H490 der weduwe H7442 H8686 deed ik vrolijk zingen.
  14 H3847 H8804 Ik bekleedde mij H6664 met gerechtigheid H3847 H8799 , en zij bekleedde H4941 mij; mijn oordeel H4598 was als een mantel H6797 en vorstelijke hoed.
  15 H5787 Den blinden H1961 H8804 was ik H5869 [tot] ogen H6455 , en den kreupelen H589 was ik H7272 [tot] voeten.
  16 H595 Ik H34 was den nooddruftigen H1 een vader H7379 ; en het geschil H3808 , [dat] ik niet H3045 H8804 wist H2713 H8799 , dat onderzocht ik.
  17 H7665 H8762 En ik verbrak H4973 de baktanden H5767 des verkeerden H7993 H8686 , en wierp H2964 den roof H4480 uit H8127 zijn tanden.
  18 H559 H8799 En ik zeide H5983 : Ik zal in H7064 mijn nest H1478 H8799 den geest geven H3117 , en ik zal de dagen H7235 H8686 vermenigvuldigen H2344 als het zand.
  19 H8328 Mijn wortel H6605 H8803 was uitgebreid H413 aan H4325 het water H2919 , en dauw H3885 H8799 vernachtte H7105 op mijn tak.
  20 H3519 Mijn heerlijkheid H2319 was nieuw H5978 bij H7198 mij, en mijn boog H2498 H8686 veranderde zich H3027 in mijn hand.
  21 H8085 H8804 Zij hoorden mij aan H3176 H8765 , en wachtten H1826 H8799 , en zwegen H3926 op H6098 mijn raad.
  22 H310 Na H1697 mijn woord H8138 H0 spraken zij H3808 niet H8138 H8799 weder H4405 , en mijn rede H5197 H8799 drupte H5921 op hen.
  23 H3176 H8765 Want zij wachtten H4306 naar mij, gelijk [naar] den regen H6473 H0 , en sperden H6310 hun mond H6473 H8804 open H4456 , [als] naar den spaden regen.
  24 H7832 H0 Lachte H413 ik hun H7832 H8799 toe H539 H8686 , zij geloofden H3808 het niet H216 ; en het licht H6440 mijns aangezichts H3808 deden zij niet H5307 H8686 nedervallen.
  25 H977 H8799 Verkoos ik H1870 hun weg H3427 H8799 , zo zat ik H7218 bovenaan H7931 H8799 , en woonde H4428 als een koning H1416 onder de benden H834 , als H57 een, die treurigen H5162 H8762 vertroost.