DSV_Strongs(i)
1
H4069
Waarom
H4480
zouden van
H7706
den Almachtige
H6256
de tijden
H3808
niet
H6845 H8738
verborgen zijn
H3045 H8802
, dewijl zij, die Hem kennen
H3117
, Zijn dagen
H3808
niet
H2372 H8804
zien?
2
H5381 H8686
Zij tasten
H1367
de landpalen
H5739
aan; de kudden
H1497 H8804
roven zij
H7462 H8799
, en weiden ze.
3
H2543
Den ezel
H3490
der wezen
H5090 H8799
drijven zij weg
H7794
; den os
H490
ener weduwe
H2254 H8799
nemen zij te pand.
4
H5186 H0
Zij doen
H34
de nooddruftigen
H5186 H8686
wijken
H4480
van
H1870
den weg
H3162
; te zamen
H2244 H8795
versteken zich
H6041 H8675 H6035
de ellendigen
H776
des lands.
5
H2005
Ziet
H6501
, zij zijn woudezels
H4057
in de woestijn
H3318 H8804
; zij gaan uit
H6467
tot hun werk
H7836 H8764
, makende zich vroeg op
H2964
ten roof
H6160
; het vlakke veld
H3899
is hem tot spijs
H5288
, [en] den jongeren.
6
H7704
Op het veld
H7114 H8799 H8675 H7114 H8686
maaien zij
H1098
zijn voeder
H3754
, en den wijnberg
H7563
des goddelozen
H3953 H8762
lezen zij af.
7
H6174
Den naakten
H3885 H8686
laten zij vernachten
H4480 H1097
zonder
H3830
kleding
H369
, die geen
H3682
deksel
H7135
[heeft] tegen de koude.
8
H4480
Van
H2230
den stroom
H2022
der bergen
H7372 H8799
worden zij nat
H4480 H1097
, en zonder
H4268
toevlucht
H2263 H8765
zijnde, omhelzen zij
H6697
de steenrotsen.
9
H1497 H8799
Zij rukken
H3490
het weesje
H4480
van
H7699
de borst
H5921
, en [dat] over
H6041
den arme
H2254 H8799
is, nemen zij te pand.
10
H6174
Den naakte
H1980 H8765
doen zij weggaan
H1097
zonder
H3830
kleed
H7457
, en hongerig
H6016
, [die] garven
H5375 H8804
dragen.
11
H996
Tussen
H7791
hun muren
H6671 H8686
persen zij olie uit
H1869 H8804
, treden
H3342
de wijnpersen
H6770 H8799
, en zijn dorstig.
12
H4480
Uit
H5892
de stad
H5008 H8799
zuchten
H4962
de lieden
H5315
, en de ziel
H2491
der verwonden
H7768 H8762
schreeuwt uit
H7760 H8799
; nochtans beschikt
H433
God
H3808
niets
H8604
ongerijmds.
13
H1992
Zij
H4775 H8802
zijn onder de wederstrevers
H216
des lichts
H5234 H8689
; zij kennen
H1870
Zijn wegen
H3808
niet
H3427 H8804
, en zij blijven
H3808
niet
H5410
op Zijn paden.
14
H216
Met het licht
H6965 H0
staat
H7523 H8802
de moorder
H6965 H8799
op
H6991 H8799
, doodt
H6041
den arme
H34
en den nooddruftige
H3915
; en des nachts
H1961 H8799
is hij
H1590
als een dief.
15
H8104 H0
Ook neemt
H5869
het oog
H5003 H8802
des overspelers
H5399
de schemering
H8104 H8804
waar
H559 H8800
, zeggende
H3808
: Geen
H5869
oog
H7789 H8799
zal mij zien
H7760 H8799
; en hij legt
H5643
een deksel
H6440
op het aangezicht.
16
H2822
In de duisternis
H2864 H8804
doorgraaft hij
H1004
de huizen
H3926
, [die] zij zich
H3119
des daags
H2856 H8765
afgetekend hadden
H3045 H8804
; zij kennen
H216
het licht
H3808
niet.
17
H3588
Want
H1242
de morgenstond
H3926
is hun
H3162
te zamen
H6757
de schaduw des doods
H3588
; als
H5234 H8686
men hen kent
H1091
, zijn zij [in] de strikken
H6757
van des doods schaduw.
18
H1931
Hij
H7031
is licht
H5921
op
H6440
het vlakke
H4325
der wateren
H7043 H8792
; vervloekt is
H2513
hun deel
H776
op de aarde
H6437 H8799
; hij wendt zich
H3808
niet
H1870
tot den weg
H3754
der wijngaarden.
19
H6723
De droogte
H1571
mitsgaders
H2527
de hitte
H1497 H0
nemen
H7950 H4325
de sneeuwwateren
H1497 H8799
weg
H7585
; [alzo] het graf
H2398 H8804
[dergenen], [die] gezondigd hebben.
20
H7358
De baarmoeder
H7911 H8799
vergeet
H7415
hem, het gewormte
H4988 H8804
is hem zoet
H3808
, zijns wordt niet
H5750
meer
H2142 H8735
gedacht
H5766
; en het onrecht
H7665 H8735
wordt gebroken
H6086
als een hout.
21
H6135
De onvruchtbare
H3808
, [die] niet
H3205 H8799
baart
H7462 H8802
, teert hij af
H490
, en aan de weduwe
H3190 H0
doet
H3808
hij niets
H3190 H8686
goeds.
22
H4900 H8804
Ook trekt hij
H47
de machtigen
H3581
door zijn kracht
H6965 H8799
; staat hij op
H2416
, zo is men des levens
H3808
niet
H539 H8686
zeker.
23
H5414 H8799
Stelt hem
H983
[God] in gerustigheid
H8172 H8735
, zo steunt hij
H5869
daarop; nochtans zijn Zijn ogen
H5921
op
H1870
hun wegen.