Ezekiel 4

DSV_Strongs(i)
  1 H1121 H120 En gij, mensenkind H3947 H8798 , neem H3843 u een tichelsteen H5414 H8804 , en leg H6440 dien voor uw aangezicht H2710 H8804 , en bewerp H5892 daarop de stad H3389 Jeruzalem.
  2 H5414 H8804 En maak H4692 een belegering H1129 H8804 tegen haar, en bouw H1785 tegen haar sterkten H8210 H8804 , en werp H5550 tegen haar een wal H5414 H8804 op, en stel H4264 legers H7760 H8798 tegen haar, en zet H3733 tegen haar stormrammen H5439 rondom.
  3 H3947 H8798 Verder, neem gij H1270 u een ijzeren H4227 pan H5414 H8804 , en stel H1270 ze tot een ijzeren H7023 muur H5892 tussen u en tussen die stad H3559 H8689 ; en richt H6440 uw aangezicht H4692 tegen haar, dat zij in belegering H6696 H8804 kome, en gij zult ze belegeren H1004 . Dit zij den huize H3478 Israels H226 een teken.
  4 H7901 H8798 Lig gij ook neder H8042 H6654 op uw linkerzijde H7760 H8804 , en leg H5771 daarop de ongerechtigheid H1004 van het huis H3478 Israels H4557 , [naar] het getal H3117 der dagen H7901 H8799 , dat gij daarop zult liggen H5771 , zult gij hun ongerechtigheid H5375 H8799 dragen.
  5 H5414 H8804 Want Ik heb u gegeven H8141 de jaren H5771 hunner ongerechtigheid H4557 , naar het getal H3117 der dagen H7969 H3967 , driehonderd H8673 en negentig H3117 dagen H5771 , dat gij de ongerechtigheid H1004 van het huis H3478 Israels H5375 H8804 dragen zult.
  6 H428 Als gij nu deze H3615 H8765 voleinden zult H7901 H8804 , lig H8145 ten anderen male H3233 H8675 H3227 H6654 neder op uw rechterzijde H5771 , en gij zult de ongerechtigheid H1004 van het huis H3063 van Juda H5375 H8804 dragen H705 veertig H3117 dagen H5414 H8804 ; Ik heb u gegeven H3117 H3117 elken dag H8141 H8141 voor elk jaar.
  7 H6440 Daarom zult gij uw aangezicht H3559 H8686 richten H4692 tegen de belegering H3389 van Jeruzalem H2220 , en uw arm H2834 H8803 zal ontbloot zijn H5012 H8738 ; en gij zult tegen haar profeteren.
  8 H5688 En ziet, Ik zal dikke touwen H5414 H8804 aan u leggen H2015 H8735 , dat gij u niet omkeert H6654 van uw [ene] zijde H6654 tot uw [andere] zijde H3117 , totdat gij de dagen H4692 uwer belegering H3615 H8763 voleind hebt.
  9 H3947 H8798 En neemt gij H2406 voor u tarwe H8184 , en gerst H6321 , en bonen H5742 , en linzen H1764 , en heerse H3698 , en spelt H5414 H8804 ; en doe H259 die in een H3627 vat H6213 H8804 , en maak H3899 die u tot brood H4557 ; [naar] het getal H3117 der dagen H6654 , die gij op uw zijde H7901 H8802 nederliggen zult H7969 H3967 , driehonderd H8673 en negentig H3117 dagen H398 H8799 , zult gij dat eten.
  10 H3978 Uw spijze H398 H8799 nu, die gij eten zult H4946 , zal in gewicht H6242 zijn twintig H8255 sikkelen H3117 daags H6256 ; van tijd H6256 tot tijd H398 H8799 zult gij die eten.
  11 H4325 Gij zult ook water H4884 naar [zekere] maat H8354 H8799 drinken H8345 , het zesde H1969 deel van een hin H6256 ; van tijd H6256 tot tijd H8354 H8799 zult gij het drinken.
  12 H8184 H5692 En gij zult een gerstekoek H398 H8799 eten H1561 , en dien zult gij met drek H120 van des mensen H6627 afgang H5746 H8799 bakken H5869 voor hun ogen.
  13 H3068 En de HEERE H559 H8799 zeide H1121 : Alzo zullen de kinderen H3478 Israels H3899 hun brood H2931 onrein H398 H8799 eten H1471 onder de heidenen H5080 H8686 , waarhenen Ik hen verdrijven zal.
  14 H559 H8799 Toen zeide ik H162 : Ach H136 , Heere H3069 , HEERE H5315 , zie, mijn ziel H2930 H8794 is niet verontreinigd geweest H5271 ; want ik heb, van mijn jeugd H5038 af tot nu toe, geen dood aas H2966 , noch dat verscheurd H398 H8804 is, gegeten H6292 , en geen verfoeilijk H1320 vlees H6310 is in mijn mond H935 H8804 gekomen.
  15 H559 H8799 En Hij zeide H7200 H8798 tot mij: Zie H1241 H6832 H8675 H6832 , Ik heb u rundermest H5414 H8804 gegeven H120 H1561 voor mensendrek H3899 , zo zult gij uw brood H6213 H8804 daarmede bereiden.
  16 H559 H8799 Daarna zeide Hij H1121 H120 tot mij: Gij mensenkind H7665 H8799 , zie, Ik breek H4294 den staf H3899 des broods H3389 in Jeruzalem H3899 , en zij zullen het brood H4948 met gewicht H1674 en met kommer H398 H8804 eten H4325 , en het water H4884 met [zekere] maat H8078 en met verbaasdheid H8354 H8799 drinken;
  17 H3899 Opdat zij des broods H4325 en des waters H2637 H8799 gebrek hebben H376 , en de een H251 met den ander H8074 H8738 verbaasd worden H5771 , en in hun ongerechtigheid H4743 H8738 uitteren.